Het martelaarschap van Polycarpus

Volgens Eusebius is Polycarpus doodgemarteld in 167, maar hoofdstuk 21 in deze brief lijkt te wijzen op een jaar rond tussen 155 en 160. Hoe het ook zij, we weten uit hoofdstuk 9 dat Polycarpus ten tijde van de marteling minstens 86 jaar is en daardoor naar alle waarschijnlijkheid vanaf zijn jeugd een christen is geweest. Zowel volgens Irenaeus, die persoonlijk onder de prediking van Polycarpus heeft gezeten, en Tertullianus was Polycarpus een leerling van Johannus de Apostel.

Deze vertaling is niet uit het originele Grieks gemaakt, maar weer van een Engelse vertaling uit het publieke domein.


Het martelaarschap van Polycarpus

De Kerk van God die zich bevindt in Smyrna, aan de Kerk van God die zich bevindt in Filomelium, en aan alle gemeenten van de Heilige en Katholieke Kerk in elke plaats: de genade, vrede en liefde van God de Vader, en onze Heere Jezus Christus, wees vermenigvuldigd.

Hoofdstuk 1: Het onderwerp waar wij over schrijven

Broeders, wij schrijven jullie over de dingen die de martelaren aangaan, en specifiek over Polycarpus, die een einde gemaakt heeft aan de vervolgingen, hebbende, als het ware, een verzegeling gezet door zijn martelaarschap. Want bijna alle dingen die eerder zijn gebeurd dan dit, gebeurden zodat de Heere ons kon laten zien hoe een martelaarschap het Evangelie werd. Want hij wachtte om overgeleverd te worden, zoals de Heere ook heeft gedaan, zodat wij ook zijn volgers mochten worden, terwijl wij niet louter kijken naar wat ons aangaat, maar ook wat onze naasten aangaat. Want het is de taak van ware liefde om niet alleen aan je eigen hachje te denken, maar ook aan alle broederen.

Hoofdstuk 2: De wonderbaarlijke standvastigheid van de martelaren

Alle martelaarschappen zijn gezegend en nobel, wat naar de wil van God geschiedde. Want het wordt ons die een grotere vroomheid dan anderen belijden, om de autoriteit over alle dingen aan God toe te schrijven. En waarlijk, wie kan hun nobelheid van het verstand en hun geduld niet bewonderen, met welke zij hun liefde tot hun Heere toonden? Degenen, wanneer ze zo open lagen van de zweepslagen, dat de inhoud van hun lichamen, zelfs de binnenste bloedvaten en slagaders open lagen, nog steeds geduldig ondergingen, terwijl degenen die dichtbij stonden medelijden hadden en hun beweenden. Maar ze reikten naar zo’n hoog niveau van grootmoedigheid, dat niemand zelfs maar een zucht of kreun liet ontsnappen. Daarmee bewezen ze ons dat al deze heilige martelaren van Christus, op datzelfde moment toen ze die martelingen ondergingen, niet meer in hun lichaam waren, maar eerder dat God bij hun stond en met hen sprak.

En, ziende op de genade van Christus, verachtten ze de martelingen van deze wereld, verlosten ze zichzelf van de eeuwige straf door [het lijden van] een enkel uur. Om deze reden leek het vuur van hun barbaarse beulen koud voor hun. Want zij hielden zich de ontsnapping van het vuur voor dat eeuwig is en nooit uitgeblust zal worden, en keken uit met de ogen van het hard naar deze goede dingen die klaargelegd worden voor hen die volhouden. Dingen “die het oor niet gehoord heeft, noch het oog gezien, en ook niet in het hart van de mens is binnengekomen”, maar zijn onthuld door de Heere aan hen, voor zover zij niet langer mens waren, maar al engelen waren geworden.

En, op dezelfde manier, degenen die veroordeeld waren tot de wilde beesten, werden vreselijk gemarteld. Uitgerekt op bedden vol met spijkers, en onderworpen aan verschillende martelingen, zodat, als het mogelijk, de tiran moogt, door de langdurige martelingen, hun leiden tot een verloochening [van Christus].

Hoofdstuk 3: De volharding van Germanicus. De dood van Polycarpus wordt verlangd.

Want de duivel probeerde veel dingen tegen hen. Maar God zij dank, hij kon niet over hen overwinnen. Want de nobelste Germanicus versterkte de verlegenheid van anderen door zijn eigen geduld, en hij vocht heldhaftig met de wilde beesten. Want, toen de proconsul hem zocht te overreden, en hem op zijn leeftijd wees, riep hij zelf de wilde beesten naar hem en daagde hen uit, verlangende om nog sneller uit een onrechtvaardige en goddeloze wereld te ontsnappen. Maar toen de massa zich verwonderde over de nobelheid van geest die de vrome en godvruchtige Christenen lieten zien, riepen zij uit, “Weg met de Atheïsten, zoek Polycarpus op!”

Hoofdstuk 4: Quintus de afvallige

Er was een man genaamd Quintus, een Frygische, die laatst uit Frygië was gekomen. Toen hij de wilde beesten zag, werd hij bang. Dit is de man die zichzelf en aantal anderen vrijwillig openbaar maakten [voor het gerecht]. De proconsul, na vele pogingen, overtuigde hem wel om te zweren en offers te brengen. Daarom, broederen, raden wij het niet aan om jezelf aan te geven, gezien het Evangelie ons dat ook niet leert.

Hoofdstuk 5: Het vertrek en het visioen van Polycarpus

Maar de meest bewonderenswaardige Polycarpus, toen hij hoorde dat hij werd gezocht, was op geen enkele manier verstoord, maar bleef in de stad. Maar, omdat zovelen dat wensten, werd hij overtuigd om toch de stad te verlaten. Hij ging daarom naar een landhuis niet zover van de stad. Hij bleef daar met een paar vrienden, en was met niets anders bezig dan nacht en dag te bidden voor alle mensen, en voor de Kerken over de hele wereld, naar zijn normale gebruik. En terwijl hij aan het bidden was, had hij een visioen 3 dagen voordat hij werd opgepakt. Zie, het kussen onder zijn hoofd leek in brand te staan. Toen hij dit zag, draaide hij zich naar degenen die met hem waren en zei profetisch tegen hen, “Ik zal verbrand moeten worden”.

Hoofdstuk 6: Polycarpus is verraden door een dienstknecht

Toen degenen die hem zochten dichterbij kwamen, vertrok hij naar een ander plaats, waar zijn achtervolgers meteen hem achterna kwamen. En toen zij hem niet vonden, pakten zij twee jongeren op [die daar waren]. Een van hen biechtte het op toen ze hem martelden. Het was daardoor onmogelijk dat hij verborgen bleef, gezien dat degene die hem verraadde van zijn eigen huishouden was. De Irenarchus (wiens ambt hetzelfde is als van de Cleronomus), die Herodus heette, haastte zich om hem in het stadion te brengen. [Dit gebeurde allemaal] zodat hij zijn speciale lot mocht vervullen, zodoende een deelgenoot van Christus zijnde, en dat zijn verrader de straf van Judas zelf moge ondergaan.

Hoofdstuk 7: Polycarpus gevonden door zijn achtervolgers

Zijn achtervolgers kwamen met ruiters en de jongere rond etenstijd op de dag van de voorbereiding met hun normale bewapening, alsof ze een rover kwamen arresteren. En omdat ze tegen de avond bij hem kwamen, vonden ze hem liggend in de opperkamer van een klein huis, vanwaar hij kon ontsnappen naar een andere plek. Maar hij weigerde, zeggende, “Gods wil geschiedde”. Toen hij hoorde dat ze gekomen waren, ging hij naar beneden en sprak met hen. Toen degenen die aanwezig waren zich verwonderden over zijn leeftijd en bestendigheid, zeiden sommigen, “is er zoveel moeite gestoken om zo’n eerbaar man gevangen te nemen?” Meteen in datzelfde uur bestelde hij eten en drink voor hen, zoveel als ze wilden, terwijl hij hen verzocht dat hij een uur ongestoord mocht bidden. Toen ze hem toestemming gaven, stond hij en bad, en was zo vol van de genade van God, zodat hij niet kon stoppen voor 2 volle uren, tot de verbazing van degenen die hem hoorden. In zoverre zelfs dat velen de dag berouwden dat ze tegen zo’n godvruchtig en eerbiedwaardige oude man opgekomen waren.

Hoofdstuk 8: Polycarpus wordt in de stad gebracht

Nadat hij klaar was met bidden, hebbende genoemd iedereen die ooit in contact met hem was geweest, beiden klein en groot, roemrijk en obscuur, alsook de gehele Katholieke Kerk door hele wereld, kwam de tijd dat hij heengezonden werd. Ze zetten hem op een ezel en leidden hem in de stad op de dag van de grote Sabbat. En de Irenarchus Herodus, vergezeld door zijn vader Nicetes (beide rijdend in een wagen), ontmoette hem, en zette hem in de wagen. Zij gingen naast hem zitten en probeerden hem te overtuigen, zeggende, “wat kwaad schuilt er in het zeggen Heere Caesar en in het offeren en de anderen ceremonieën die gevierd worden op bepaalde momenten en zodoende veilig te blijven?” Maar hij gaf hun eerst geen antwoord, en toen ze aan bleven houden, zei hij, “ik zal niet doen wat jullie mij adviseren”. Waarna ze, gezien ze hem niet konden overtuigen, boze woorden tegen hem zeiden en hem met geweld uit de wagen gooiden, waardoor hij bij het afstijgen zijn been ontwrichtte. Maar hij ging haastig voort, alsof hij niets mankeerde en ging in het stadion, waar het tumult zo groot was dat er geen mogelijkheid was om hem nog te horen.

Hoofdstuk 9: Polycarpus weigert Christus te beschimpen

Nu, wanneer Polycarpus het stadion binnen ging, kwam er een stem uit de hemel, zeggende, “Wees sterk en toon uzelf een man, O Polycarpus!” Niemand zag wie het was die tot hem sprak, maar onze broederen die ter plaatse waren hoorden de stem. En als hij voorgebracht werd, werd het tumult enorm toen ze hoorden dat Polycarpus was opgepakt. Toen hij nader kwam, vroeg de proconsul of hij Polycarpus was. Na de getuigenis dat hij hem was, probeerde de proconsul hem te overtuigen om Christus te ontkennen, zeggende, “heb respect voor uw oude dag” en andere gelijkwaardige dingen, naar hun gebruik, zeggende, “zweer bij het geluk van de Caesar. Toon berouw en zeg, Weg met de Atheïsten”.

Maar Polycarpus, kijkend met een streng gelaat op de menigte van slechte heidenen daar in het stadion en wuivend met zijn hand naar hen, keek met zuchting naar de hemel en zei “Weg met de Atheïsten”. Toen probeerde de proconsul hem te overtuigen door te zeggen, “zweer het, en ik zal u vrijlaten, verwijt Christus”. Polycarpus verklaarde, “zes en tachtig jaren heb ik Hem gediend, en Hij heeft mij nooit iets kwaads gedaan. Hoe kan ik dan mijn Koning en mijn Redder lasteren?”

Hoofdstuk 10: Polycarpus belijdt dat hij een Christen is

En toen de proconsul aan bleef houden en zeggen, “zweer bij het geluk van de Caesar”, zo antwoordde Polycarpus, “Omdat u zo tevergeefs aandringt, zoals u zegt, dat ik moet zweren bij het geluk van de Caesar, en zich voordoet alsof u niet weet wie en wat ik ben, hoor mij dan luid en duidelijk, ik ben een Christen. En als u wilt weten wat de leer van het Christendom is, geef me een dag en u zult het horen”. De proconsul beantwoordde, “overtuig het volk”. Maar Polycarpus zei, “Ik vond het goed om u een verantwoording van mijn geloof te geven, want wij worden geleerd om machten en de overheden de eer te geven die hun toekomen (als het ons geen schade toebrengt) omdat ze van God geordineerd zijn. Maar voor dezen, ik vind ze niet waardig om hun een getuigenis te geven.”

Hoofdstuk 11: Bedreigingen hebben geen effect op Polycarpus

De proconsul zei toen tegen hem, “ik heb wilde beesten hier en ik zal u voor ze werpen, tenzij u berouw toont”. Maar hij antwoordde, “roep ze maar, want we zijn het niet gewend om berouw te hebben voor wat goed is, om aan te nemen dat wat kwaad is. En het is goed voor mij om veranderd te worden van wat kwaad is naar wat rechtschapen is”. Opnieuw zei de proconsul, “ik zal u met vuur verbranden als u geen berouw hebt, gezien u niet bang bent voor de wilde beesten”. Maar Polycarpus zei, “u bedreigt mij met vuur dat brand voor een uur en na een kleine tijd uitgeblust wordt, maar bent onwetend van het vuur van het komende Oordeel en van de eeuwige verdoemenis, gereserveerd voor de goddelozen. Maar wat aarzelt u? Breng voort wat u wil.”

Hoofdstuk 12: Polycarpus wordt veroordeeld om verbrand te worden

Terwijl hij deze en vele andere dingen sprak, werd hij vervuld met zelfvertrouwen en vreugde, en zijn gelaat was vol van genade, zodat het er niet uitzag alsof hij verontrust was door de dingen die hij hoorde, maar integendeel, de proconsul was verbaasd en zond zijn heraut om in het midden van het stadium uit te roepen dat, “Polycarpus heeft belijdt een Christen te zijn”. Na deze proclamatie door de heraut riep de menigte, bestaande uit heidenen en Joden, uit in een onbeheersbare woede en riep met luide stem, “dit is de leraar van Azië, de vader van de Christenen en de omverwerper van onze goden. Hij heeft velen geleerd niet te offeren en niet de goden te aanbidden.” Zo sprekend, riepen zij uit en verzochten Filippus de Asiarchus om een leeuw los te laten op Polycarpus. Maar Filippus antwoordde dat het wettelijk niet mogelijk was, omdat de spelen met wilde dieren al afgelopen waren. Daarna leek het hun goed om met een stem uit te roepen dat Polycarpus levend verbrand moest worden. Want dat was passend bij het visioen dat hij had gehad met zijn kussen, wanneer hij zag dat het in brand stond tijdens het bidden en profetisch zei tegen de gelovigen met hem, “ik moet levend verbrand worden”.

Hoofdstuk 13: De brandstapel wordt opgericht

Dit werd nog sneller uitgevoerd dat het gesproken was. De menige bracht meteen hout en takkenbossen samen uit de winkels en badplaatsen. Zeker de Joden, naar hun gewoonte, hielpen vaardig met hen mee. En toen de brandstapel klaar was en Polycarpus zijn kleding en riem op een hoop gelegd had, probeerde hij ook zijn sandalen uit te doen – iets wat hij niet gewend was om te doen, omdat eenieder van de gelovigen altijd de eerste probeerde te zijn om zijn huid aan te raken. Want, op basis van zijn heilige leven, was hij zelfs voor zijn martelaarschap versierd met veel goeds. Meteen omringden ze hem met de onderdelen die ze hadden bereid voor de brandstapel. Maar toen ze hem wilden vastspijkeren met nagels, zei hij, “laat me zoals ik ben. Want hij die me de kracht geeft om het vuur te doorstaan, zal het ook mogelijk maken om mij stil te laten staan, zonder dat jullie me vastspijkeren”

Hoofdstuk 14: Het gebed van Polycarpus

Ze spijkerden hem dus niet vast, maar bonden hem simpelweg vast. Nadat hij zijn handen achter zich had geplaatst en gebonden was als gekozen ram, genomen uit een grote kudde, voor het offer, en voorbereid tot een aanvaardbaar brandoffer tot God, keek hij naar de hemel en zei, “O Heere God Almachtig, de Vader van uw geliefde en gezegende Zoon Jezus Christus, door wie de kennis hebben gekregen van U, de God van engelen en machten, en van elk wezen, en van het gehele geslacht van de rechtvaardigen die voor u leven. Ik geef U dank dat U mij waardig heeft gerekend voor deze dag en dit u, zodat ik onder het getal van Uw martelaren kom, in de beker van uw Christus, tot wederopstanding in het eeuwige leven, beide van ziel en lichaam, door de onvergankelijkheid bijgebracht door de Heilige Geest. Onder wie ik vandaag erkend mag worden voor U as een vet en een aanvaardbaar offer, zoals U, de eeuwig waarheidsgetrouwe God, heeft voorbestemd. Mij heeft voorheen heeft laten zien en nu heeft vervuld. Waarvoor ik U ook prijs voor alle dingen, ik zegen U, ik maak U groot, met de eeuwigdurende en hemelse Jezus Christus, Uw geliefde Zoon, met wie, tot U, en de Heilige Geest, glorie zij, beide nu en in alle komende eeuwen. Amen.

Hoofdstuk 15: Polycarpus wordt niet verwond door het vuur

Wanneer hij die amen uitsprak en zo zijn gebed beëindigde, staken degenen die uitgekozen waren het vuur aan. En het vuur laaide op met grote woede en wij, die het gegeven waren om het te zien, aanschouwden een groot wonder en hebben dit bewaard zodat we dit konden vertellen aan anderen. Want het vuur vormde zich in de vorm van een boog, zoals het zeil van een schip dat gevuld is door de wind en ging zo om het lichaam van de martelaar heen. En hij zag er niet uit als vlees dat verbrand is, maar brood dat gebakken is, of als goud en zilver, gloeiend in de kachel. Daarbovenop roken we zo’n zoete geur, alsof wierook of iets als dure specerijen daar rookten.

Hoofdstuk 16: Polycarpus wordt gestoken met een dolk

Na een tijdje, toen de slechte mannen erachter kwamen dat zijn lichaam niet verbrand kon worden, riepen ze een beul om er naartoe te laten gaan en hem neer te steken met een dolk. En nadat dit gedaan was, kwam er een duif voort en een grote hoeveelheid bloed, zodat het vuur uitgeblust werd en alle mensen vroegen zich af waarom er zo’n groot verschil zit tussen de ongelovigen en de uitverkorenen, waarvan de meest bewonderenswaardige Polycarpus er een van was. Zijnde in onze tijd een apostolisch en profetisch leraar, en de bisschop van de Katholieke Kerk die in Smyrna is. Want elk woord dat zijn mond uitging gebeurde of zal nog gebeuren.

Hoofdstuk 17: De Christen wordt het lichaam van Polycarpus geweigerd

Toen de tegenstander van het geslacht van de rechtvaardige, de jaloerse, kwaadwillende en slechte, de indrukwekkende aard van zijn martelaarschap zag en dacht aan zijn onberispelijke leven en aan zijn kroning met de lauwerkrans van onsterfelijkheid die hij ongetwijfeld heeft gekregen, deed hij zijn uiterste best zodat er niet het minste aandenken van hem meegenomen kon worden door ons. Ook al wilden velen dit doen en de eigenaar worden voor zijn heilige vlees. Daarom suggereerde hij dit aan Nicetes, de vader van Herodus en de broeder van Alcus, om de gouverneur te overtuigen om het lichaam van Polycarpus niet op te geven. “Zodat”, zo zei hij, “zij Degene die gekruisigd is niet verloochenen en beginnen deze te vereren”.

Dit zei hij op de suggestie en dringende overtuiging van de Joden, die ons bekeken toen we hem uit het vuur probeerden te halen. Onwetend hiervan dat het niet mogelijk is voor ons om zowel ooit Christus te verloochenen, die geleden heeft voor de verzoening van degenen die gered zullen worden over de gehele wereld (de Onberispelijke voor de zondaren), zowel een ander te aanbidden. Want Hem, zijnde de Zoon van God, bidden we aan, maar de martelaren, als discipelen en volgers van de Heere, hebben we waardig lief op basis van hun buitengewone liefde voor hun eigen Koning en Meester, van wie wij ook de metgezellen en mede-discipelen mogen worden!

Hoofdstuk 18: Het lichaam van Polycarpus wordt verbrand

De hoofdman die de commotie zag die aangejaagd werd door de joden, legde het lichaam in het midden van het vuur en verbrandde het. Vervolgens namen wij zijn beenderen, als zijnde kostbaarder dan juwelen en puurder dan goud en legden ze in een passende plaats, waarop, als we weer vergaderd worden en wij de mogelijkheid krijgen, zullen we met vreugde en blijdschap de verjaardag van zijn martelaarschap vieren. Beiden ter nagedachtenis van degenen die al klaar zijn met de loopbaan en voor degenen die in voorbereiding zijn om in hun voetsporen te lopen.

Hoofdstuk 19: Lof aan de martelaar Polycarpus

Dit is de getuigenis van de gezegende Polycarpus. Die, hoewel hij de twaalfde is die de marteldood stierf in Smyrna (meerekenende die uit Philadelphia), toch een eigen speciale plek inneemt in het geheugen van alle mensen. In zover dat er overal over hem gesproken wordt, zelfs onder de heidenen zelf. Hij was niet alleen een illustere leraar, maar ook een uitstekende martelaar, wiens martelaarschap iedereen wenst te imiteren, zijnde volledig in overeenstemming met het Evangelie van Christus. Want, door het geduld hebbende overkomen de onrechtvaardige gouverneur, en daardoor de kroon van onsterfelijkheid verkregen te hebben, verheerlijkt nu met vreugde God, met de apostelen en alle rechtvaardigen in de hemel, en zegent onze Heere Jezus Christus, de Redder van onze zielen, de Gouverneur van onze lichamen en de Herder van de Katholieke Kerk over de wereld.

Hoofdstuk 20: Deze zendbrief moet verstuurd worden aan de broederen

Omdat u gevraagd heeft dat we jullie bekend maken met hetgeen gebeurd is, daarom hebben we voor nu deze samenvatting gestuurd door onze broeder Marcus. Wanneer jullie zelf deze zendbrief gelezen hebben, stuurt hem dan door naar onze broederen op grotere afstand, dat zij ook de Heere mogen verheerlijken, Die zulk een keuze maakt van Zijn eigen dienaren. Aan Hem die de macht heeft om ons allemaal te brengen in Zijn eeuwigdurend koninkrijk, door Zijn genade en goedheid, door Zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus, aan Hem de roem, en eer, en macht, en majesteit, voor altijd. Amen. Groet alle heiligen. Zij die met ons zijn groeten u, en Evarestus, die deze zendbrief schrijft, met heel zijn huis.

Hoofdstuk 21: De datum van het martelaarschap

De gezegende Polycarpus leed de marteldood op de tweede dag van de maand Xanthicus die net begon, de zevende dag voor de Kalenden van mei, op de grote Sabbat, ten achtste ure. Hij was opgepakt door Herodus, Filippus de Trallische was de hogepriester, Statius Quadratus was de proconsul, maar Jezus Christus is de Koning in eeuwigheid, aan wie alle roem, eer, majesteit en een eeuwigdurende troon, van generatie op generatie. Amen.

Hoofdstuk 22: Groet

Broederen, wij wensen u alle voorspoed, terwijl jullie wandelen naar de leer van het Evangelie van Jezus Christus, aan wie alle roem tot God de Vader en de Heilige Geest, voor de redding van Zijn heilige uitverkorenen, na wiens voorbeeld de gezegende Polycarpus heeft geleden, volgend in wiens voetspoor wij ook gevonden mogen worden in het koninkrijk van Jezus Christus.

Deze dingen schreef Caius over van de kopie van Irenaeus (die een discipel van Polycarpus was), hijzelf een goede vriend van Irenaeus zijnde. En ik Socrates schreef dit over in Korinthe van de kopie van Caius. Genade zij met u allen.

En ik opnieuw, Pionius, schreef dit over van de vorige kopie, hebbende ze uitvoerig bestudeerd en de gezegende Polycarpus manifesteerde zich aan mij als door een openbaring, zoals ik zal laten zien in wat volgt. Ik heb deze dingen verzameld wanneer ze al bijna weggevaagd waren door het verloop van tijd. Dat de Heere Jezus Christus mij ook mag vergaderen met Zijn uitverkorenen in Zijn hemelse koninkrijk, aan wie, met de Vader en de Heilige Geest, roem zij in de eeuwen der eeuwen. Amen.